Bijna het volledige jaar 1916 stond in het teken van de Slag om Verdun, die plaatsvond van 21 februari 1916 tot 15 december 1916. Deze tien maanden durende veldslag is de geschiedenis ingegaan als één van de zwaarste en bloedigste veldslagen uit de Eerste Wereldoorlog, waarbij de verliezen aan beide kanten enorm waren (www.scriptiebank.be/sites/default/files/webform/scriptie/Elien%20Raes%20-%20Bier,%20hop%20en%20de%20Eerste%20Wereldoorlog%20-%20Exemplaar%20eindwerk.pdf).
100 jaar geleden: Het oorlogsjaar 1915 was slecht verlopen voor de Geallieerden. Eind 1915 hielden de geallieerde generaals beraad, en planden zij een groot voorjaarsoffensief in Noord-Frankrijk, en wel in het centrale deel van het westfront, het gebied rond de rivier de Somme. Doordat de Fransen vanaf februari 1916 bij Verdun hun eigen troepen hard nodig hadden, waren het in weerwil van de plannen vooral de Britse legers die ten aanval werden gestuurd.De meeste Britse soldaten waren ongetrainde vrijwilligers, de bloem van het door Kitchener in 1914-1915 uit de grond gestampte leger van Pal Batallions. ...De zogenoemde Big Push moest de Britten diep achter de Duitse linies brengen. Op 1 juli 1916 om halfacht in de ochtend verlieten de eersten van de (uiteindelijk negentien) Britse divisies hun stellingen, samen 100.000 soldaten. ...Vliegensvlug betrokken de Duitse schutters na het inleidende bombardement hun mitrailleursnesten. Ze namen onmiddellijk de Britten onder vuur, die bijna schouder aan schouder in gestaag tempo kwamen aanlopen. ..gaf aan de Duitse verdedigers de kans om hun mitrailleurs regens van kogels te laten spuwen op de naderende Britse infanteristen. Als de stakkers de Duitse prikkeldraadversperringen al bereikten, ontstonden daar opstoppingen voor de spaarzame gaten, zodat de Duitse schutters met succes hun vernietigende karwei konden voortzetten.
...Op de eerste dag van het offensief sneuvelden er uit de dertien deelnemende divisies 19.240 soldaten, en raakten er ruim 36.000 gewond. Nooit eerder en nooit nadien verloor het Britse leger op één dag zo veel man. Het was verschrikkelijk: door het systeem van Pal Batallions verloren dorps- en wijkgemeenschappen op die dag soms meer dan de helft van hun zonen. Hele stadswijken en sportverenigingen werden zo in diepe rouw gedompeld. ...Schrijnend zijn de vele getuigenissen van overlevenden: hoe op het fluitsignaal de jongens met 30 kilo bepakking de ladders op moesten klimmen, om meteen daarna te worden neergemaaid ‘als gras in de wei’. Hoe er geen genade gold voor gewonde vijanden: ‘de enige goede Mof is een dode Mof’. Hoe menig soldaat gek werd van het trommelvuur, en shell shock (oorlogsneurose) als nieuwe soldatenziekte werd ontdekt. Hoe de gereedstaande ambulancetreinen die de gewonden naar hospitalen moesten brengen, binnen de kortste keren volgepropt zaten. En permanent heerste er de ondraaglijke stank van halfvergane lijken, en bleven er flarden gas boven de granaattrechters hangen....Een van de overlevenden was de latere Britse premier Harold MacMillan. Een andere was J.R.R. Tolkien, de toekomstige auteur van The Lord of the Rings: de ‘Dode Moerassen’ in The Two Towers (kleverige modder, afschuwelijke stank, dode gezichten onder het wateroppervlak) zijn geïnspireerd door de Somme in oktober-november 1916....De Slag aan de Somme figureert in het collectieve geheugen als hét symbool van de zinloze verkwisting van jonge mannenlevens waar de Eerste Wereldoorlog het patent op heeft. De meeste soldaten die sneuvelden kregen de vijand nooit in het vizier. Ze werden neergemaaid door granaatscherven of mitrailleurkogels, of verpulverd door artillerievuur. De ultieme kwetsbaarheid van het menselijk lichaam voor de wonderen der technologie werd aangetoond: de oorlog was een vernietigingsmachine geworden. Toen hun duidelijk werd dat het misliep, wisten de fantasieloze generaals geen alternatieve strategie te bedenken, en besloten zij steeds weer tot hernieuwde aanvallen... [Douglas Haig, de Britse opperbevelhebber aan het westelijk front] Zijn minister van Oorlog David Lloyd George (premier vanaf december 1916) gaf in november 1916 een vernietigend oordeel over het Somme-offensief.‘Hij verspilt gewoon de levens van deze jongens!’ Lloyd George heeft van zijn lage waardering voor de ijdele, zelfingenomen opperbevelhebber nooit een geheim gemaakt. Herhaaldelijk botsten de twee mannen. In de naoorlogse memoires van beide kemphanen werd de discussie op venijnige toon voortgezet.
Maar als premier heeft Lloyd George zijn opperbevelhebber niet durven ontslaan. Daardoor kreeg de generaal in 1917 bij Ieper alle kans om zijn fouten aan de Somme van 1916 te herhalen (http://historiek.net/de-slag-aan-de-somme-1-juli-18-november-1916/38639/).
Naast de ellende, was er ook bier:
Bier, hop en de Eerste Wereldoorlog
(www.scriptiebank.be/sites/default/files/webform/scriptie/Elien%20Raes%20-%20Bier,%20hop%20en%20de%20Eerste%20Wereldoorlog%20-%20Exemplaar%20eindwerk.pdf).
100 jaar geleden: Het oorlogsjaar 1915 was slecht verlopen voor de Geallieerden. Eind 1915 hielden de geallieerde generaals beraad, en planden zij een groot voorjaarsoffensief in Noord-Frankrijk, en wel in het centrale deel van het westfront, het gebied rond de rivier de Somme. Doordat de Fransen vanaf februari 1916 bij Verdun hun eigen troepen hard nodig hadden, waren het in weerwil van de plannen vooral de Britse legers die ten aanval werden gestuurd.De meeste Britse soldaten waren ongetrainde vrijwilligers, de bloem van het door Kitchener in 1914-1915 uit de grond gestampte leger van Pal Batallions. ...De zogenoemde Big Push moest de Britten diep achter de Duitse linies brengen. Op 1 juli 1916 om halfacht in de ochtend verlieten de eersten van de (uiteindelijk negentien) Britse divisies hun stellingen, samen 100.000 soldaten. ...Vliegensvlug betrokken de Duitse schutters na het inleidende bombardement hun mitrailleursnesten. Ze namen onmiddellijk de Britten onder vuur, die bijna schouder aan schouder in gestaag tempo kwamen aanlopen. ..gaf aan de Duitse verdedigers de kans om hun mitrailleurs regens van kogels te laten spuwen op de naderende Britse infanteristen. Als de stakkers de Duitse prikkeldraadversperringen al bereikten, ontstonden daar opstoppingen voor de spaarzame gaten, zodat de Duitse schutters met succes hun vernietigende karwei konden voortzetten.
...Op de eerste dag van het offensief sneuvelden er uit de dertien deelnemende divisies 19.240 soldaten, en raakten er ruim 36.000 gewond. Nooit eerder en nooit nadien verloor het Britse leger op één dag zo veel man. Het was verschrikkelijk: door het systeem van Pal Batallions verloren dorps- en wijkgemeenschappen op die dag soms meer dan de helft van hun zonen. Hele stadswijken en sportverenigingen werden zo in diepe rouw gedompeld. ...Schrijnend zijn de vele getuigenissen van overlevenden: hoe op het fluitsignaal de jongens met 30 kilo bepakking de ladders op moesten klimmen, om meteen daarna te worden neergemaaid ‘als gras in de wei’. Hoe er geen genade gold voor gewonde vijanden: ‘de enige goede Mof is een dode Mof’. Hoe menig soldaat gek werd van het trommelvuur, en shell shock (oorlogsneurose) als nieuwe soldatenziekte werd ontdekt. Hoe de gereedstaande ambulancetreinen die de gewonden naar hospitalen moesten brengen, binnen de kortste keren volgepropt zaten. En permanent heerste er de ondraaglijke stank van halfvergane lijken, en bleven er flarden gas boven de granaattrechters hangen....Een van de overlevenden was de latere Britse premier Harold MacMillan. Een andere was J.R.R. Tolkien, de toekomstige auteur van The Lord of the Rings: de ‘Dode Moerassen’ in The Two Towers (kleverige modder, afschuwelijke stank, dode gezichten onder het wateroppervlak) zijn geïnspireerd door de Somme in oktober-november 1916....De Slag aan de Somme figureert in het collectieve geheugen als hét symbool van de zinloze verkwisting van jonge mannenlevens waar de Eerste Wereldoorlog het patent op heeft. De meeste soldaten die sneuvelden kregen de vijand nooit in het vizier. Ze werden neergemaaid door granaatscherven of mitrailleurkogels, of verpulverd door artillerievuur. De ultieme kwetsbaarheid van het menselijk lichaam voor de wonderen der technologie werd aangetoond: de oorlog was een vernietigingsmachine geworden. Toen hun duidelijk werd dat het misliep, wisten de fantasieloze generaals geen alternatieve strategie te bedenken, en besloten zij steeds weer tot hernieuwde aanvallen... [Douglas Haig, de Britse opperbevelhebber aan het westelijk front] Zijn minister van Oorlog David Lloyd George (premier vanaf december 1916) gaf in november 1916 een vernietigend oordeel over het Somme-offensief.‘Hij verspilt gewoon de levens van deze jongens!’ Lloyd George heeft van zijn lage waardering voor de ijdele, zelfingenomen opperbevelhebber nooit een geheim gemaakt. Herhaaldelijk botsten de twee mannen. In de naoorlogse memoires van beide kemphanen werd de discussie op venijnige toon voortgezet.
Maar als premier heeft Lloyd George zijn opperbevelhebber niet durven ontslaan. Daardoor kreeg de generaal in 1917 bij Ieper alle kans om zijn fouten aan de Somme van 1916 te herhalen (http://historiek.net/de-slag-aan-de-somme-1-juli-18-november-1916/38639/).
Naast de ellende, was er ook bier:
Bier, hop en de Eerste Wereldoorlog
(Elien Raes, Campus Torhout, 2013-2014)
Met de herdenking van de Eerste Wereldoorlog zijn heel wat musea en culturele centra druk bezig met het uitwerken van project en waarbij dit onderwerp centraal staat. Binnen het kader daarvan is een bachelorproef geschreven. Twee unieke aspecten binnen de Groote Oorlog: hop en bier in de onbezette stad Poperinge. De combinatie van deze twee thema’s binnen de periode 1914 -1918 is nog nooit eerder onderzocht en zo vormt dit onderzoek iets nieuws. In deze bachelorproef is heel specifiek onderzoek gevoerd naar de situatie van de brouwers en brouwerijen tijdens de Eerste Wereldoorlog. In welke mate heeft de Groote Oorlog een impact gehad op het brouwproces en op het leven van de brouwers?
Hoe was het gesteld met de smaak en de kwaliteit van het oorlogsbier? Hoe slaagden de brouwers erin te voldoen aan de sterk gestegen vraag? Wat waren de voornaamste moeilijkheden waarmee ze te kampen kregen? Naast de situatie van de brouwers en hun brouwerijen, wordt er gekeken naar de hoptelers met de teelt en de pluk tussen 1914 en 1918. Hop was en is nog steeds één van de belangrijkste grondstoffen die nodig zijn om bier te brouwen. Waarom? Wat zijn de eigenschappen van hop en waarom wordt het in bier gebruikt? Was er tijdens de Eerste Wereldoorlog wel genoeg hop voorhanden en welke moeilijkheden kenden de hoptelers bij de teelt gedurende die vier jaar?
Op al deze vragen probeert deze bachelorproef een duidelijk antwoord te formuleren.
“Het is de oorlog van de ‘opgeofferde generatie’, opgeofferd voor iets dat achteraf niet
meer zo goed te achterhalen is. ” Dit citaat van Sophie De Schaepdrijver, Belgische
historica, brengt het collectieve gevoel over de Eerste Wereldoorlog goed onder
woorden. De periode 1914-1918 ligt in het collectieve geheugen van iedere Belg gegrift,
maar als je aan een doorsnee inwoner zou vragen waarom al die mannen ten strijde zijn
getrokken en gesneuveld, dan zouden weinig mensen daar een pasklaar antwoord op
kunnen geven. Wat zou het antwoord geweest zijn van de soldaten zelf, mocht je hen
honderd jaar geleden diezelfde vraag hebben gesteld? Natuurlijk wisten ze wel tegen
wie ze vochten, maar wisten ze wel waarom? (www.scriptiebank.be/sites/default/files/webform/scriptie/Elien%20Raes%20-%20Bier,%20hop%20en%20de%20Eerste%20Wereldoorlog%20-%20Exemplaar%20eindwerk.pdf)
Poperinge, één van de weinige steden achter het front, betekende voor de soldaten tijdens de
Eerste Wereldoorlog: het was de eerste halte na de hel. Na de verschrikkelijke ontberingen die de soldaten hadden gezien en moesten verdragen in de loopgraven, leek die eerste stad achter het front wel een paradijs. Was het echt een paradijs?
...
Niet lang na het uitbreken van de Eerst e Wereldoorlog in België, verschenen de eerste soldaten in Poperinge. Op 14 oktober 1914 arriveerden de eerste Britse soldaten. De Britse staf vestigde zich in het college van Poperinge. De Franse soldaten maakten van het stadhuis hun hoofdkwartier. In het begin van de oorlog verbleven zowel Fransen als Britten in Poperinge, maar toch werd de stad eerst een Franse garnizoensstad, in tegenstelling tot wat veel mensen denken . De stad had een belangrijke ligging omdat ze het kruispunt van vele wegen was. De weg naar Ieper, en zo de richting naar het front, was de belangrijkste weg vanuit Poperinge. In november 1914 namen de Fransen trouwens de volledige sector rond Ieper voor hun rekening. In haar artikel vermeldt Petit dat de Franse troepen op doortocht opvallend kleurrijk waren. Dit verbaasde de inwoners omdat de soldaten op die manier onmiddellijk een zichtbaar doelwit waren voor de vijand. Sommigen droegen blijkbaar nog hetzelfde uniform als in 1870! .. Poperinge [werd] vanaf april 1915 tot aan het einde van de oorlog een Britse garnizoensstad werd. Vanaf dat moment werd Poperinge bijna uitsluitend bevolkt door Britse soldaten.
...
De ‘ultieme’ ontspanning voor de soldaten waren de herbergen. Petit vermeldt dat er in de stad Poperinge alleen al meer dan 270 herbergen waren, met bier en whisky in overvloed. Zelfs boeren of particulieren in de nabijheid van kampen gingen aan het brouwen. Of dit dan wel degelijk bier was, laten we in het midden. Dan schrijft Petit het volgende: “In alle herbergen ging het er niet even eerlijk aan toe: werden er niet soms verschillende soorten wijn, en nog aan 3 verschillende prijzen verkochte wijn uit dezelfde ton getapt?” Het vreemde aan dit stukje uit het artikel is niet zozeer het verkopen van dezelfde wijn aan drie verschillende tarieven, maar wel de wijn zelf! Wijn was verboden in Poperinge door de Britten, en dit heeft heel veel sluitingen van herbergen veroorzaakt. In de brieven gericht aan de Town Major in Poperinge valt te lezen dat heel veel herbergen voor bepaalde of onbepaalde tijd gesloten werden, omwille van de wijn-kwestie (www.scriptiebank.be/sites/default/files/webform/scriptie/Elien%20Raes%20-%20Bier,%20hop%20en%20de%20Eerste%20Wereldoorlog%20-%20Exemplaar%20eindwerk.pdf).
“La seule industrie encore en vie sur la territoire belge”. Meer woorden zijn er niet nodig om de productie, de handel en de consumptie van bier tijdens de Eerste Wereldoorlog te omschrijven.
Dit citaat komt van Jean-François Maes (1873-1957), de Commissaris-Generaal van de Regering voor de Burgerlijke Bevoorrading in het Onbezette België; een functie die hij bekleedde sinds 1 september 1916. Deze man heeft een belangrijke rol gespeeld in het kleine deel van België dat niet door de Duitse bezetter werd ingenomen. Hij had meerdere belangrijke functies tijdens die periode, maar zijn verantwoordelijkheid voor de bevoorrading in het onbezette België was veruit de belangrijkste.
...
De Duitsers hadden vooral interesse in koper, dat voor granaathulzen werd gebruikt. 47 Het duurde niet lang vooraleer de Duitsers hun oog lieten vallen op de koperen brouwinstallaties. De eerste
opeisingen gebeurden in Oostendse en Brugse brouwerijen in half september 1916. Daarna werden de brouwerijen uit andere gebieden opgeroepen om hun koperen, bronzen en nikkelen voorwerpen aan te geven. Jules Depuydt, een brouwer uit Aartrijke, schreef in zijn dagboek het volgende over de ontmanteling van zijn brouwerij op 26 november 1916:
“De orders zijn gekomen dat de ketels enz. moeten uitgebroken worden bij de brouwers
van Aertrycke. Ten alle kante breekt men ketels uit. In geheel ’t marinegebied mogen er
maar 12 brouwerijen blijven. In onze divisie hier maar 3, Christiaens te Couckelaer e,
Pottier te Eerneghem en Sys te Ichtegem, al d’andere weg. Dat nieuws valt algelijk
maar e beetje koele op ’s menschen herte, vader en moeder vooral maken er veel
hertzeer in. Wij zeggen: laat ze maar pakken, hoe meer zij pakken, hoe meer zij zullen
moeten betalen.”
De Duitsers wisten wel dat deze ontmanteling van de brouwerijen in bezet gebied ervoor zou zorgen dat ze geen bier meer tot hun beschikking zouden hebben. Dit werd opgelost door de oprichting van ‘centrale brouwerijen’, iets wat kan afgeleid worden uit het dagboekfragment. De confiscatie was bijgevolg niet van tel voor deze brouwerijen, maar ze stonden dan wel volledig onder Duits gezag en moesten bier brouwen voor de Duitse soldaten. Deze centrale brouwerijen moesten vaak drie tot vier keer zoveel brouwen, aangezien zij de brouwcapaciteit van de ontmantelde brouwerijen moesten
opvangen. Een mooie casus hierbij is die van de brouwerij Verhaeghe in Vichte. Deze brouwerij werd ‘uitgekozen’ om dienst te doen als centrale brouwerij, maar de brouwer weigerde bier te maken voor de vijand. Hierna ontmantelden de Duitsers de brouwerij volledig, waarschijnlijk als represaille. De confiscatiemaatregelen waren niet het enige leed dat de brouwers in bezet gebied moesten ondergaan. Een brouwerij kon ook op andere manieren inactief worden.
Plunderingen door het leger en diefstallen door burgers en so ldaten waren meer regel dan uitzondering. Bombardementen zorgden er dikwijls voor dat de brouwers hun activiteiten moesten stopzetten. Duitse officieren lieten vaak hun oog vallen op de brouwershuizen, waardoor de brouwers niet alleen hun brouwerij moesten ‘afstaan’, maar eveneens hun woonst.
Al deze confiscatiemaatregelen waren niet van t el in het onbezette gebied. Deze brouwerijen waren vrij van de Duitse regels en deden gouden zaakjes achter het front. De vraag nam toe door de vele vluchtelingen en soldaten die achter het front verbleven, wat ervoor zorgde dat veel brouwers in het onbezette landsgedeelte na de oorlog vaak onmiddellijk konden gaan rentenieren. Dit was wel niet het geval voor alle brouwers in het onbezette België. Vaak werden brouwerijen die dicht aan het front lagen beschadigd of verwoest door obussen of langeafstandsgranaten.
...
Na het einde de oorlog bleven de brouwers uit het onbezette landsgedeelte gouden zaakjes doen. De heropbouw lokte veel werkkrachten naar de streek, wat er opnieuw voor zorgde dat er veel bier gedronken en gebrouwen werd. Veel van deze brouwerijen moesten de capaciteit van de verwoeste en inactieve brouwerijen achter het front tijdelijk opvangen.
...
De situatie na de Eerste Wereldoorlog was helemaal anders voor de brouwerijen in het bezette België. Vele brouwerijen waren inactief door ontmanteling, plundering, verwoesting of verbouwing en moesten alles vanaf de grond opnieuw opbouwen. De brouwers en burgers hadden wel de mogelijkheid om een schadevergoeding te krijgen door de Rechtbank van Oorlogsschade, maar het werd snel duidelijk dat deze ontoereikend zou zijn....Veel brouwers beseften dat een volledige heropstart met de nodige modernisering en de concurrentie met grotere bedrijven aangaan, niet meer aan hen besteed was. Daarbij kwam dan nog dat de brouwers moesten overschakelen van bieren met een hoge gisting naar bieren met een lage gisting, omdat de consument hier de voorkeur aan begon te
geven. Om lagegistingsbier te maken moe st het gist afgekoeld worden, en daar waren speciale koelinstallaties voor nodig. Zo ontstond het naoorlogse fenomeen van de brouwerijcentrales. De centrale herleidde vele kleinere brouwerijen tot één grote structuur waaronder zij verenigd opereerden. Op die manier werd de concurrentie draaglijker en konden de kosten gedrukt worden. Enkele voorbeelden hiervan zijn Krüger in Eeklo (ca. 24 brouwers), Bel gica in Gent (ca. 20 brouwers) en de Ieperse centrale.
...
Een goede primaire bron om de brouwerijen van Groot-Poperinge tijdens de Eerste Wereldoorlog in kaart te brengen, is de correspondentie gevoerd door commissaris Jean-François Maes die verantwoordelijk was voor de bevoorrading van de grondstoffen van de brouwerijen (zie bijlage 4). Uit deze gegevens valt af te leiden dat er nauwelijks verschillen waren tussen het aantal brouwerijen aan het einde van de 19 d e eeuw en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tot 1916 komen we aan een totaal van 32 brouwerijen. Vanaf 1916 werd één van de brouwerijen, Depaepe uit Poperinge, inactief en bracht zo het totaal op 31 brouwerijen voor de laatste twee oorlogsjaren. Deze informatie wordt
bevestigd in het boek en secundaire bron ‘Bier aan het IJzerfront’ (2009) van Frank Becuwe.
Een exact cijfer kleven op het aantal brouwerijen na de oorlog is moeilijk. Tot de jaren 1920 zijn niet onmiddellijk grote veranderingen in het brouwerslandschap op te merken, met hier en daar een paar uitzonderingen. Vanaf 1920 zien we wel de tendens dat een aantal brouwerijen inactief zijn of overgenomen worden door een andere brouwer...Als eerste kijken we naar de brouwe rijen in Poperinge zelf. In 1914 telde de stad een totaal van zestien brouwerijen. Twee jaar later kwam de teller op vijftien brouwerijen te staan voor de verdere oorlogsjaren (www.scriptiebank.be/
Vervolgens worden deze brouwerijen besproken met beeldmateriaal en details...erg indrukwekkend!
In Watou steeg het aantal actieve brouwerijen van vijf vóór de oorlog naar zes tijdens
de oorlog. ...Hoe zat het met de brouwerijen na de oorlog? Rekening houdend met het feit dat
Groot-Poperinge achter het front lag, moet deze regio veel minder materiële oorlogsschade gekend hebben dat de bezette gebieden. Het is heel voorbarig om te zeggen dat ze helemaal geen materiële oorlogsschade gekend hebben . Toch kunnen we veronderstellen dat de bezette gebieden veel meer opbouwwerk hadden na het vertrek van de Duitsers dan een onbezet gebied zoals Groot-Poperinge.
Zoals eerder vermeld, is het moeilijk om een cijfer te kleven op het aantal brouwerijen na de oorlog. Er zijn niet onmiddellijk drastische veranderingen zichtbaar, maar vanaf 1920 zijn er wel twee hoofdtendensen waar te nemen. Een aantal brouwerijen kozen ervoor om de zaak over te laten aan een andere ondernemer, terwijl er waren die definitief het brouwhoofdstuk afsloten
Wat zijn nu mogelijke verklaringen voor deze twee tendensen? Het is geen geheim dat
bepaalde brouwerijen achter het front in het onbezette gebied gouden zaken deden
tijdens de oorlog. Uitgaande van deze redenering is het heel goed mogelijk dat
bepaalde brouwers hun zaak overlieten omdat ze tijdens die vier jaar genoeg geld
verdiend hadden om te gaan rentenieren. Voor andere brouwers stonden de zaken er
misschien niet zo voor, en konden ze het geld niet meer opbrengen om hun verouderde
of misschien zelfs deels verwoeste of verbouwde brouwerij te renoveren of vernieuwen.
Een groot aantal brouwers beschikten al over een stoommachine vóór de Eerste
Wereldoorlog, maar dit was niet het geval voor alle brouwers. Na de oorlog zien we
meer en meer de overschakeling van een brouwerij waar alle arbeid nog op de
traditionele manier verliep, naar een gemechaniseerde brouwerij met stoommachines
Hoe was het om te brouwen in oorlogstijd?
...
Weten hoe het bier tijdens de Eerste Wereldoorlog exact werd gemaakt en smaakte , is een onmogelijke opdracht. Wel zijn er door het bestuderen van de wetgeving uitgevaardigd tijdens de oorlog enkele opvallende aspecten naar boven gekomen die ons ergens wel een idee geven van hoe we ons dat bier moeten voorstellen.... Poperinge zelf diende als ontspannings- en rustplaats net achter het front en het is aannemelijk om te stellen dat er tijdens die ontspanningsmomenten tamelijk wat bier ge dronken werd. Nu zou je kunnen denken dat er plotseling tal van nieuwe brouwerijen zijn ontstaan door de grote stijging van vraag naar bier, maar dat was niet het geval.
...
Er zijn opnieuw een aantal verklaringen mogelijk voor het uitblijven van de oprichting van nieuwe brouwerijen. Kostte het oprichten van een brouwerij te veel geld? Of werden nieuwe brouwerijen toen gewoon niet opgetekend in de registers? Het is perfect mogelijk en zelfs aannemelijk dat bepaalde herbergiers een illegale brouwerij oprichtten tijdens die vier jaren, wat ervoor zorgde dat zij niet in de officiële statistieken zijn terechtgekomen.
...
Er zijn enkele brouwerijen die op een andere manier opvallen, n.l. door hun afnemende cijfers. Enkele voorbeelden hiervan zijn de brouwerijen Depaepe uit Poperinge (die wordt inactief in 1916) en Mostaert uit Watou. Brouwerij Depaepe ging van een moutverbruik van 2 880 kg in 1914 naar een moutverbruik van 800 kg in 1915. De cijfergegevens van 1916 doen ons heel sterk vermoeden dat de brouwerij vanaf inactief was, omdat er vanaf dan geen enkele cijfers meer genoteerd staan.
De algemene tendens is dat het aantal stortingen in grofweg alle brouwerijen tijdens de oorlogsjaren opmerkelijk toenemen, al is de stijging bij de ene brouwerij veel groter dan bij de andere. Hoe komt het dat de ene brouwerij veel succesvoller was dan de andere? Brouwden de brouwers compleet verschillende soorten bieren en is het verschil daaraan te wijten, of zijn er andere oorzaken? Zou dit iets te maken hebben gehad met de al dan niet aanwezigheid van een stoommachine?
...
Een zeer opmerkelijk gegeven dat tijdens het onderzoek naar voren kwam , was de vaststelling dat er al stoomketels of stoommachines aanwezig waren in bepaalde brouwerijen in Poperinge vóór het jaar 1900. Dit is in tegenstelling tot wat werd gedacht. ...Na het tellen komen we terecht bij een totaal van zes gemechaniseerde brouwerijen in Poperinge vóór de aanvang van de Eerste Wereldoorlog. Drie brouwerijen plaatsten een stoommachine vóór de eeuwwisseling, n.l.: de brouwerijen Vandenberghe (1879), Onraedt (1883) en Lahaye (1885). De andere brouwerijen plaatsten een stoommachine na de eeuwwisseling, n.l.: de brouwerijen Masschelein (1908), Pyck (1904, slechts één jaar na hun oprichting in 1903!) en Gantois (1913). Het feit dat bijna de helft van het aantal brouwerijen voor de oorlog in Poperinge al over een stoommachine beschikten, is wel opmerkelijk en toont aan hoe
vooruitstrevend de brouwerijen in die regio waren. De mechanisering van een brouwerij was in die tijd een zware investering, maar het toont aan dat de brouwers het de moeite waard vonden. ...Uit de cijfergegevens hebben we kunnen afleiden dat er drie brouwerijen waren die tijdens de Eerste Wereldoorlog een stoommachine of andere motor plaatsten. Het ging om de brouwerijen Eeuwaert in Krombeke, Van Eecke in Watou en Verfaillie in Proven(www.scriptiebank.be/sites/default/files/
De problemen begonnen al in 1914 voor de brouwers. Op 23 november 1914 vaardigden koning Albert I 59 en de toenmalige minister van Oorlog Charles de Broqueville 60 een koninklijk besluit uit “betreffende het verbod alkohol en sterke dranken te verkoopen”. Aan het begin van de oorlog werd de verkoop, en dan vooral de consumptie, verboden op Belgisch grondgebied. De voornaamste reden die hiervoor wordt gegeven, is het feit dat alcohol het onmogelijk maakte om de orde van de troepen te handhaven.
...
Deze wet had grote gevolgen voor cafés, maar had waarschijnlijk nog een grotere impact op de leveranciers van de cafés: de brouwers. De vraag is: hoe groot was de impact van dit koninklijk besluit op de prod uctie van de brouwerijen? Na het bestuderen van de moutstortingen (in kilogram) tijdens de oorlogsjaren 1914, 1915 en 1916, is alleszins niet veel van dit verbod op te merken.
...
Het is vreemd dat de koning de verkoop en consumptie van alcohol verbood. Werd deze wet later ingetrokken of overtrad iedereen gewoon de wet en kneep de overheid een oogje dicht tijdens de oorlogsjare n? In een provinciaal besluit van 11 mei 1915 werd immers nogmaals aan dit koninklijk besluit herinnerd. Over welk soort alcohol zou men het hier gehad hebben? Ging het over alcohol zoals wij die nu kennen of had men het hier enkel en alleen op sterke drank?
In 1919 werd in heel België de Wet Vandervelde ingevoerd. Deze wet bepaalde dat er in cafés en andere openbare plaatsen geen sterke dranken mochten worden geschonken. Er gaan heel veel stemmen op dat men deze wet onofficieel al wilde laten gelden vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is erg aannemelijk dat de overheid op het idee is gekomen om deze wet door te voeren tijdens de oorlog.
...
In februari 1917 kwamen er twee belangrijke koninklijke wetten, uitgevaardigd door koning Albert I. Op 4 februari 1917 werd besloten dat de gouverneur van WestVlaanderen, Janssens de Bisthoven, gemachtigd werd om de bereiding en de handel van bier te regelen met het oog op de openbare gezondheid en binnen de grenzen bepaald bij de wet van 4 augustus 1890. Op 19 februari 1917 werd bij wet beslist dat de uitvoer en doorvoer van bier, wijn en andere gegiste dranken verboden was langs alle land- en zeegrenzen. Deze wet toont zeer duidelijk aan dat België met een tekort zat aan
alcoholische dranken en dat alle gegiste dra nken nodig waren in eigen land.
...
In 1916 vaardigde militaire gouverneur en generaal-majoor Alexander Andringa voor het eerst een nieuw reglement uit over de vervaardiging van bier, en dat sinds 29 januari 1894!
...
Waarom wordt dit probleem pas in 1916 aangekaart en niet vroeger? De hoofdreden voor het militaire besluit was de colibacil. De colibacil is een darmbacterie die ontstekingen kan doen ontstaan in verschillende organen. Bij controles door de militaire gouverneur en zijn diensten in brouwerijen in onbezet gebied werd verder ook de lactobacil teruggevonden in het bier. De lactobacil kan verderf veroorzaken, vooral door de verzuring van het desbetreffende product, en iedereen weet dat verdorven voeding de gezondheid niet ten goede komt. ...Ging de hygiënische situatie erop vooruit tijdens de oorlogsjaren? Dit is iets dat we kunnen achterhalen door simpelweg naar de wetgeving van de volgende oorlogsjaren te kijken. Dankzij deze gegevens kunnen we besluiten dat het doortastend
handhavingsbeleid niet echt zo strikt moet zijn geweest, aangezien de colibacillen in september 1918 nog steeds werden aangekaart door procureur-generaal Servais.
...
In het militair besluit van 26 mei 1916 en 10 mei 1917 wordt vermeld dat het verboden was om meer dan eenmaal per dag te brouwen. Deze maatregel insinueert dat de oorlogsbrouwers waarschijnlijk meer dan eenmaal per dag brouwden om aan de toegenomen vraag te voldoen. Dit verklaart waarom de omzet van veel brouwers plotseling fel steeg tijdens de oorlogsjaren. Andere bronnen geven aan dat de brouwers niet gelijk wanneer mochten brouwen. Soms werd hen verboden om overdag te brouwen omdat er dan te veel rook uit de schoorsteen zou komen en dit zou op haar beurt Duitse
vliegtuigen kunnen lokken. Veel brouwers gingen dan ook ’s nachts brouwen omdat dit
vaak de enige mogelijkheid was.
De abdij van Sint-Sixtus heeft hier meer specifieke gegevens over. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hielden broeder Victor Van Staten, Pater Ludovicus, Maria De Cleyn en Edmundus Joye een oorlogsdagboek bij over de situatie in de abdij van Sint-Sixtus. ...Op een bepaald moment gaf een Brits generaal, die in het klooster ingekwartierd was, in juli 1916 zelfs het bevel om de brouwerij stil te leggen, maar opnieuw lapt e vader abt dit aan zijn laars.
[overigens komt deze Trappistenbrouwerij nader in beeld: Leven volgens de Regel van de Strikte Observantie: autarkie...In de aanloop tot 1914 nam de productie toe en ...oorlogsjaar merken we uitstekende resultaten op......In 1919 behaalde de brouwerij ‘slechts’ een jaaromzet van 45 059,05 Belgische frank, 2,5 keer minder dan in 1918. Het was voor de monniken duidelijk dat ze tijdens de vier oorlogsjaren gouden zaken gedaan hadden en dat hun omzet nu zou slinken. Desondanks werden er toch nog kosten gemaakt. In 1927 kwam er een volledig nieuwe en moderne brouwerij en in 1928 werd een nieuwe beslagkuip geplaatst. De monniken probeerden hun bierverkoop in 1931 te verhogen door meer en meer bier in flessen te
verkopen en via de investering in etiketten en reclameplaten. Zo werden er etiketten gemaakt voor hun bieren van 4°, 6° en 8°.]
...
Toch verliep het brouwen niet zonder enige tegenstand voor de monniken. Een aantal officieren vond dat het brouwen te veel rook veroorzaakte en de aandacht van de vijand kon trekken. Hierop besloten de brouwers om ’s nachts te g aan brouwen, maar ook dit was niet naar de zin van de aanwezige officieren omdat er dan weer te veel licht gemaakt werd.
...
In de besluiten van 26 mei 1916 en 10 mei 1917 werden voorschriften gegeven voor de dichtheid en de warmte tijdens het brouwen. Zo moe st er voldaan zijn aan een minimumdichtheid van 2,5° en een wettelijke dichtheidsmeter bij een warmte van 17,5° centigraad. Als we deze cijfers bekijken, kunnen we echt spreken over een opzettelijke beperking van de bierdensiteit. ...Vanzelfsprekend was het veel moeilijker voor de soldaten om dronken te
worden. De maatregel had vooral een voordeel voor de brouwers: ze konden langer brouwen met de beschikbare stocks. Hoe meer grondstoffen in het bier, hoe hoger de densiteit. Op die manier kon men langer gebruik maken van dezelfde grondstoffen, wat handig was aangezien er vanaf 1917 sprake was van een hardnekkig grondstoffentekort. Op 9 juli 1917 vaardigde de burgerlijke gouverneur een herziening van het be sluit op 10 mei 1917 uit door de moeilijkheid om het land te bevoorraden van mout. Er mocht enkel bier met een minimumdichtheid van 2,5° en een maximumdichtheid van 3° gebrouwen worden in de provincie. Vóór 9 juli werd enkel de minimumdichtheid vastgelegd, maar nu kwam er al een bovengrens. Wat moeten we ons nu voorstellen bij dit bier? We kunnen alleszins besluiten dat het niet om een soort van pils ging, aangezien dit bier een dichtheid van om en bij 5° bevat én trouwens een lagegistingsbier is. We kunnen stellen dat het bier tijdens de Eerste Wereldoorlog eerder neigde naar het huidige tafelbier. Er zijn veel verschillende soorten tafelbier, en om de vergelijking te maken, hebben we het bekende Piedbœuf genomen. Volgens Wikipedia 68 bevat de Piedbœuf blonde 1,7% alcohol, de Piedbœuf dubbel 1,5% alcohol en de Piedbœuf tripel 3,8% alcohol. Dit betekent dat ons oorlogsbier zich ergens daarrond situeerde.
In de wetgeving werd er duidelijk op gehamerd dat de brouwers de volledige brouwprocedure van vier dagen moesten doorlopen. Alleen al het feit dat dit vermeld wordt, doet ons vermoeden dat de brouwprocedure waarschijnlijk via trucjes werd ingekort om zo op een kortere tijd meer bier te kunnen brouwen. Tijdens de oorlog brouwden de brouwers volgens de zelfde aloude methode als voor de oorlog. Het gangbare brouwproces in een ambachtelijke brouwerij telde in totaal zes fasen
verspreid over vier brouwdagen.... Veel oorlogsbrouwers maakten de tonnen al dicht na de derde of vierde dag door met bompapier omgeven bommen in het bomgat te persen. Op die manier kreeg men onrijp bier dat troebel werd. Hier hadden de oorlogsbrouwers een oplossing voor. Er werd een klaarsel toegevoegd om het bezinksel naar onderen te doen zakken. Het toevoegen van suiker moest de slechte smaak van het onrijpe bier verdoezelen. Vaak lengden de brouwers hun bier nog af met
water om zo nog meer bier te kunnen verkopen. De nieuwe maatregel van 1916 maakte korte metten met de verkorte brouwprocedures van de oorlogsbrouwers. Een gevolg voor veel brouwers was een daling van het aantal geproduceerde bier en dus een daling van hun inkomsten.
...hoe langer de oorlog duurt, hoe schaarser de grondstoffen worden. Tussen 1914 en 1916 ging alles nog tamelijk goed voor de brouwers. Het is pas vanaf het tweede deel van 1916 en 1917 tot aan het einde van de oorlog dat de tekorten voor de grondstoffen zich lieten merken.
...Nu zou men denken dat de brouwers deze stijgende kosten gewoon doorrekenden aan hun klanten en dat we dit vertaald zullen zien in een stijging van de prijzen voor bier, maar daar stak de overheid
een stokje voor. In hetzelfde provinciaal besluit van 23 oktober 1918 werden de prijzen voor bier dat in België gemaakt werd, vastgelegd. De brouwer mocht slechts 36 Belgische frank per hectoliter vragen en 45 Belgische frank voor een literfles. De winkeliers mochten maar 50 Belgische frank voor een liter vragen aan hun klanten, wat slechts een winstmarge van 5 Belgische frank per literfles betekende. De krijgsoverheid kon de brouwerijen en drankhuizen waarvan de houders geen rekening hielden met de prijzen en voorschriften aan de troepen verbieden. Omkopers en andere overtreders
riskeerden een gevangenisstraf van een tot acht dagen of een boete van 50 tot 500 Belgische frank. Deze wetgeving toont aan dat de overheid echt wilde dat de voorschriften nageleefd werden.
We weten dat er vanaf 1917 een groot tekort aan gro ndstoffen om te brouwen was ontstaan, maar over welke grondstoffen ging het dan? Tijdens de Eerste Wereldoorlog zorgde vooral de gerst- en moutbevoorrading en de cokesbevoorrading voor problemen.
...
militaire gouverneur Andringa ...geeft een heel aantal goede argumenten die de sfeer uit
die periode ook schetsen. Een eerste argument dat hij aanhaalt, is dat het geproduceerde bier in het onbezette België de enige drank was die alle geallieerde soldaten dronken. Hij voegt er verder nog
het volgende aan toe: “ Il serait regrettable et dangereux de les en priver, pas plus que
de tabac, si on veut stimuler leur bonne volonté et les récompenser de leur abnégation
et de leur courage.” Daarnaast haalt hij aan dat het water in het onbezette België niet drinkbaar was. Bier was dus het enige dat ze konden drinken.
...
Door zijn argumentatie verder in de brief komen we te weten dat de mouterijen in
Frankrijk hun beloofde bestellingen hebben moeten annuleren omdat transport via het
noorden toen op dat moment onmogelijk was. Het is verrassend te lezen dat Engeland
in het verleden al had geweigerd om de nodige vergunningen toe te kennen die nodig
waren om mout naar België te halen. Andringa bleef benadrukken dat het voor de
Belgische brouwerijen op die manier onmogelijk was om bier voor de geallieerde
(waaronder Britse) soldaten te voorzien. Hij vroeg de geadresseerde, Alexander de Teck,
om de Britse overheid te vragen om de nodige voorgunningen te voorzien. Als dit nie t
gebeurde, zouden de Belgische brouwerijen binnen enkele weken volledig moeten
stoppen met brouwen.
Om de veelvuldige ‘itchekos’ (het soldatenjargon voor luizen) te bestrijden, moesten de soldaten volgens de verhalen bij elke periode van rust collectief gaan baden in brouwerskuipen van brouwerijen. Het is ondertussen al duidelijk dat bier toen booming business was, en dat veel brouwers het zich niet konden permitteren om niet te brouwen. Volgens het verhaal was dit geen probleem want er werd de volgende dag gewoon weer bier gebrouwen in diezelfde gist- of koelbakken waar de soldaten de dag voordien in hadden gebaad. Althans, dat is wat er wordt beweerd. Hoeveel is zeker van dit verhaal? (www.scriptiebank.be/sites/default/files/webform/scriptie/Elien%20Raes%20-%20Bier,%20hop%20en%20de%20Eerste%20Wereldoorlog%20-%20Exemplaar%20eindwerk.pdf).
Raes geeft vervolgens allerlei bronnen waaronder dagboekfragmenten en geeft aan dat mogelijk foedraals (houten vaten voor de lagering) zijn bedoeld, waarin kon worden gebaad.
Het is weinig waarschijnlijk dat soldaten de ene dag gingen baden in brouwers-, gist-, of
koelbakken om er de volgende dag weer gewoon bier in te brouwen. Het was zo dat de
soldaten enorm vuil waren na enige tijd leven aan het front en de vraag is hoelang het
badwater proper bleef als meerdere groepen van 10 tot 12 soldaten er zich in hadden
gewassen? Vandaag warmen wij gemakkelijk water op, maar honderd jaar geleden was dit niet het
geval....De overheid deed er alles aan om het brouwen van bier zo hygiënisch mogelijk te laten
verlopen. De mesthopen op de binnenplaats van de brouwerij moesten weggehaald
worden, de muren van de kelder moesten elke maand gewit worden en voorzetramen
moesten vliegen beletten om de brouwerij binnen te dringen en zo het brouwsel te
besmetten met mogelijke bacteriën. Als we deze feiten naast het verhaal leggen, voelen
we aan dat de overheid dit zeker niet zou hebben toegestaan.
Raes gaat verder in op de hopteelt in België tijdens de eerste wereldoorlog.
Na het bestuderen van het areaal en de oogst tijdens de oorlog, weten we dat de totale oppervlakte van hop steeds verder afnam waardoor de oogst maar mager was. Betekent dit onmiddellijk dat we kunnen besluiten dat er een tekort was aan hop tijdens de Eerste Wereldoorlog?
...
De brouwerijen in Noord-Frankrijk brouwden volgens dit artikel driemaal meer dan voor de oorlog. Vóór de uitvaardiging van het verbod op de uitvoer van hop, konden de hoptelers uit Groot-Poperinge hun overschot kwijt aan de brouwers in Noord-Frankrijk.
Wat deden de hoptelers met hun overschot aan hop na het verbod? Een kort fragmentje uit de Poperingse Keikop van 1 juli 1917 biedt een mogelijke verklaring voor wat kon gebeuren met het overschot: “Doch vele hommel werd er uitgereen, de streke is kale geworden.”
Het is mogelijk dat de hop werd uitgereden uit het land, iets wat landbouwers op vandaag nog altijd doen wanneer ze hun producten niet kwijtraken. Hop is een woekerplant waardoor ze moeilijk kan worden ingereden (zoals bijvoorbeeld wordt gedaan met prei), dus moesten ze alles uit de bodem halen om het daarna weg te gooien.
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar die de productie specifiek voor Groot-Poperinge
weergeven, maar toch wordt in het boek ‘Bier aan het IJzerfront’ (2009) van Frank
Becuwe een mooie vermelding gemaakt. Volgens Becuwe mag de productie van bier
door brouwerijen in onbezet België tijdens de oorlog gerust maal vijf tot maal zeven
gedaan worden in vergelijking met net voor de oorlog. Bij de streek rond Popering e
vermeldt hij dat er in deze streken slechts sprake was van een verdubbeling to t
maximaal de factor maal vier. Het hoofdstuk over de moutstortingen bevestigt dit
gegeven. De algemene conclusie hierbij is dat de productie in Groot-Poperinge niet zo
sterk steeg in vergelijking met andere gebieden in onbezet België.
Wat is dan de reden hiervoor? Volgens Becuwe is dit grote verschil vooral te wijten aan
de grote aanwezigheid van Britse solda ten in het gebied. Deze Britten gaven de
voorkeur aan ingevoerde Engelse bieren en andere dranken, en niet aan het bier
geproduceerd door de Poperingenaars. Verder wordt er in het boek nog vermeld dat de
productie in Groot-Poperinge sterk afhankelijk was van de lokale oorlogsdrukte. In
periodes van relatieve rust werd meer bier gedronken dan tijdens belangrijke