Quantcast
Channel: Rollende Bierton
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1692

De accijnskwestie

$
0
0
Nooit geweten dat de TUe aandacht had voor accijns:
Het bier uit Beieren stond in Nederland al vroeg goed bekend. Ook de dichter Piet Paaltjens (pseudoniem van François Haverschmidt) wijdde er in het begin van de jaren vijftig enkele lovende woorden aan. De Leidse studenten zouden enthousiast worden
voor wat goed is en wellicht zo fier
voor waarheid en wijn en vrouwen
voor vrijheid en Beijersch bier.
Ongeveer vanaf het midden van de jaren veertig probeerden brouwers dan ook om in ons land eveneens 'naar de Beijersche wijze bewerkt bier' te brouwen. Er moeten 'Beijersche brouwerijen' in Groningen, Arnhem en enkele plaatsen in Noord-Brabant zijn geweest, maar echt goed lukken wilde het niet....Een bijna onoverkomelijke hinderpaal voor een goed en betaalbaar product was echter de wijze waarop in Nederland belasting op het bier werd geheven.
Sinds 1816 werd de bieraccijns niet geheven op de door de brouwer geproduceerde hoeveelheid bier, maar op de inhoud van de werkkuip. Vooral op aandringen van de brouwers uit de zuidelijke (later Belgische) provincies handhaafde men dit principe bij een herziening van het belastingstelsel zes jaar later.
Hier en in Brabant en Limburg werd veel licht bier voor de dagelijkse consumptie gebrouwen. De belastingheffing op de inhoud van de werkkuip was voor deze brouwers voordelig. In de kuip werd dan namelijk zoveel mogelijk moutmeel gedaan, waarna er wel zes of zeven brouwsels van werden getrokken. De kwaliteit van de laatste brouwsels was meestal zeer matig.
Vooral in enkele grotere brouwerijen in het westen van het land werd met één of op zijn hoogst twee à drie brouwsels per brouwkuipvulling zwaarder bier gebrouwen, dat bijvoorbeeld in kwaliteit kon concurreren met het uit Duitsland en Engeland ingevoerde bier en dat ook geschikt was voor export naar de koloniën. Voor deze brouwers was de accijnsheffing per brouwkuip in elk geval nadeliger dan voor hun zuidelijke collega's.
...
Om bijvoorbeeld goed ondergistend Beiers bier te brouwen, zou - naast de lage temperatuur bij de gisting - het beslag op een andere manier moeten worden opgewarmd. In Beieren werd twee of driemaal een gedeelte van het beslag afzonderlijk gekookt en na elke koking werd de inhoud naar de werkkuip teruggepompt. Dit gebeurde om het beslag in fasen op de juiste temperatuur te kunnen brengen. Deze vrij omslachtige manier van werken, die alleen in wat grotere bedrijven kon worden toegepast, had onder meer als voordeel dat het brouwproces geleidelijker en vollediger verliep, terwijl het tevens mogelijk was het brouwsel een voor de brouwerij karakteristieke smaak te geven.
Volgens de wet van 1822 moest echter in Nederland over elke (gedeeltelijke) nieuwe vulling van de werkkuip belasting worden betaald. Het resultaat was, dat de brouwer die werkelijk volgens de regels van de kunst ondergistend wilde brouwen, voor dezelfde hoeveelheid gebruikt gerstemeel als bij een bovengistend brouwsel wel 50% meer belasting moest betalen.
(www.techniekinnederland.nl/nl/index.php?title=De_accijnskwestie)

In de accijnswet van 1822 was de inhoud van de roerkuip bepalend voor de hoogte van de heffing. Brouwers speelden daar op in door een grote hoeveelheid moutmeel in de werkkuip te storten en daar wel zes of zeven brouwsels uit te halen. Dat was lucratief maar ging ten koste van de kwaliteit van het bier. Daardoor kon ons bier niet concurreren met het buitenlandse bier. Voor ondergistend bier werd de maisch-decoctiemethode toegepast die inhield dat telkens delen van het bier werden gekookt en in de roerkuip werden teruggepompt. Zo kwam het beslag in fasen op temperatuur. Door het herhaaldelijk terug pompen van ongeveer een derde van het beslag was de brouwer veel meer aan accijns kwijt dan bij de bovengistende methode. Zelfs als er met een voor de brouwer zo gunstig mogelijke water/mout verhouding werd gebrouwen dan was de bieraccijns 50% hoger dan een vergelijkbaar brouwsel volgens de gangbare Oud-Hollandse methode.  In 1867 werd de accijnswet van 1822 zo aangepast dat de brouwerij de keuze kreeg de heffing te betalen op basis van de inhoud van de brouwkuip of op basis van de hoeveelheid moutmeel die voor het brouwsel gestort werd. Het klassieke Duitse brouwhuis met vier koperen ketels deed zijn intrede. (www.beerinformation.nl/bokbier.html).

De door Carl Linde in 1877 ontwikkelde koelmachine heeft een doorslaggevende rol gespeeld bij de doorbraak van de ondergistende brouwmethode. In deze periode werd de basis gelegd voor het ontstaan van onze grote brouwerijen. Van 1890 tot 1916 verminderde het aantal brouwerijen in Nederland met 30%. De productie steeg met 39%, vooral doordat de export tussen 1885 en 1916 met 130% steeg. Uit de accijnsinkomsten uit 1878 blijkt dat er toen evenveel inkomsten volgens de roerkuip-meting als volgens de stortingsmeting waren. Ruim 92% van de accijnzen kwam uit de provincies Brabant, Limburg, Brabant, Noord-Holland, Zuid-Holland en Gelderland. Uit de cijfers blijkt dat de steden 's-Hertogenbosch, Wijchen en Haarlem uitsluitend bovengistend Oud-Hollandsbier brouwden. Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht brouwden respectievelijk 83, 97 en 90% ondergistend bier (www.beerinformation.nl/bokbier.html).

Pas met de accijnswet van 1917 verdween deze keuzemogelijkheid. De hoeveelheid en de dichtheid van het wort werden toen de criteria bij de accijnsheffing. Een niet onbelangrijk feit was ook de verhoging van de accijns op jenever in 1883. Hierdoor begon men meer bier te drinken  (www.beerinformation.nl/bokbier.html).

Bovenstaande is wel wat veel en veel van bovenstaande, nouja sommige dingen dan, wist ik wel, of nou ja weten... het klonk wel bekend, maar de exacte details waren me niet bekend. De omvang van de kuip was blijkbaar van belang, maar het ging er niet om hoe groot die is, maar wat je er mee kan...




Viewing all articles
Browse latest Browse all 1692